We zijn nu in 2010, maar over het Zilverfonds valt al enige tijd niets meer te vernemen. Sinds 2007 wordt er geen cent meer in gestort. Sterker nog: vorig jaar haalde de huidige regering er bijna 800 miljoen euro uit. Het fonds bestaat nog, maar daarmee is alles gezegd. Het speelt kennelijk geen rol meer in het beheer van de overheidsschuld en de beheersing van de vergrijzingskosten.
De redenering was dat op die manier meer discipline werd ingebouwd. Politici zouden erdoor worden aangezet om voorrang te geven aan schuldafbouw op het verzinnen van nieuwe leuke manieren om geld uit te geven. Maar de regel dat vanaf 2007 een vast percentage van het bruto binnenlands product naar het Fonds moest gaan, is nooit toegepast en intussen is de toestand van de Schatkist dramatisch verslechterd. Over de bestemming van overschotten moet in vele jaren niet meer worden gesproken: er zijn geen overschotten, er zijn alleen nog tekorten.
Dat het in de goede jaren niet is gelukt om met deze aanpak, of met een andere, serieuze bedragen opzij te zetten voor de vergrijzing: dat is het echte probleem. Dat is een drama en het is een schandaal.
Het gaat niet om de aangewende techniek. De noodzaak om keuzes te maken, daar ging het om. Er werd honderden keren in toespraken en debatten op die nagel gehamerd. Maar de kille vaststelling is dat er niets mee is gedaan. Zonder de dwingende plicht om jaarlijks iets opzij te zetten, in een Zilverfonds of op een andere manier, is de hele oefening een lege doos.
De conclusie is ontnuchterend: iedereen, ook de socialisten, geeft nu toe dat de enige manier om een deftig pensioen te hebben, is er een op te bouwen naast het wettelijke stelsel. Ons basispensioentje zal hooguit de armoededrempel halen. We zullen er langer voor moeten werken, maar het zal amper wat voorstellen. Als minister van Pensioenen Michel Daerden, met een Groen- en een Witboek onder de arm, straks zijn Pensioenconferentie start, is dat de bittere realiteit.
Bart Sturtewagen, De Standaard