In zijn column in NRC/Handelsblad van 1 augustus 2009 uit Johan Schaberg welkome kritiek op de neerbuigende toon die het ABP-bestuur meent te moeten aanslaan in de richting van de Nederlandse Bond voor Pensioenbelangen (NBP) die zich op goede gronden verzet tegen de recente benoeming van Ed Nijpels tot ABP voorzitter. Het ABP blundert van de ene onbegrijpelijke regenteske beslissing naar de volgende, zonder enige maatschappelijke antenne en zonder enig begrip voor de zorgen van cliënten die verplicht in het fonds deelnemen, maar volstrekt niets in te brengen hebben. Bestuursbeleid uit een voorbije eeuw….
Iets minder enthousiast kan men zijn over misvattingen die uit het stuk van Schaberg spreken. Nadat de kabinetten Lubbers - Kok in de jaren ’90 van de vorige eeuw een bedrag van zo’n 15 miljard Euro uit de kassen van het ABP geroofd hebben, is het ABP geprivatiseerd en heeft de overheid geen enkele formele bemoeienis meer met het fonds. Dat valt de overheid moeilijk. Zodra de vaststelling van de pensioenpremies op een kostendekkend niveau wordt gebracht, dreigt Guusje ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken, met een ontslaggolf bij de overheidsdienaren. Daarbij betoont de overheid zich niet alleen een onbetrouwbare werkgever, maar verliest de minister bovendien volkomen uit het oog dat de pensioenpremies vastgesteld worden in het normale arbeidsvoorwaardenoverleg en onderdeel vormen van de totaal beschikbare loonruimte. Voor zaken als spaarloon en dertiende maand geldt precies hetzelfde. Inmenging van politiek en overheid in het functioneren van het ABP betekent een ontoelaatbare bemoeienis met het uitgestelde loon van alle deelnemers, zowel actieven als gepensioneerden. Het laatste waaraan ABP deelnemers behoefte hebben is een bestuur dat zich laat leiden door politieke overwegingen. Daar valt niets goeds van te verwachten.
Dat het ABP zijn ’kapitaal’ heeft zien verdampen van zo’n 240 naar 180 miljard Euro, kan niet verklaard worden met een beroep op de ’markt’ waar zich iets vergelijkbaars voltrokken zou hebben. Het ABP is immers geen beleggingsfonds, maar een stichting die uitsluitend tot taak heeft de pensioenen van miljoenen deelnemers te garanderen. Een riskant beleggingsbeleid maakt geen onderdeel uit van deze missie.
Ook de vergelijking van het ABP met een ’vette waggelende gans’ gaat nogal mank, en dan doel ik niet op de pluimveeachtige wijze waarop het ABP bestuurd wordt. Het adjectief ‘vet’ is echter voor iedereen die de ontwikkelingen van de laatste jaren gevolgd heeft en die beseft dat de uitkeringen aan gepensioneerden op schrijnende wijze achterblijven bij de loonontwikkeling in Nederland van een (ongetwijfeld onbedoeld) cynisme zonder weerga.
Het wordt de hoogste tijd dat het ABP bestuur, dat uitsluitend bestaat uit leden met een niet meer dan globale kennis van de pensioenproblematiek, luistert naar de eisen van de moderne tijd en vrijwillig terugtreedt. Met een nieuw bestuur met meer kennis dan kennissen zouden de belangen van alle deelnemers bij het ABP nadrukkelijk gediend zijn.