In penibele begrotingstijden zou het paarse Zilverfonds soelaas kunnen brengen, schrijft JAN HOFKENS. Of toch niet?
In 2001 creëerde de toenmalige paarse regering het Zilverfonds. De bedoeling was om de begrotingsoverschotten die geboekt zouden worden opzij te zetten als spaarpot om de oplopende kosten van de vergrijzing vanaf 2010 op te vangen. In 2007 berichtte deze krant nog dat ‘de paarse regering gisteren apetrots meldde dat er al 15 miljard euro in het Zilverfonds zit' (DS 2 juni 2007). Sinds 2007 werd het Zilverfonds bij gebrek aan overschotten niet verder aangedikt. Een blik op de meest recente jaarrekening van mei 2011 leert evenwel dat het totaal van de bedragen op eindvervaldag ondertussen is opgelopen tot meer dan 22 miljard euro. Een bedrag dat de onderhandelende partijen als muziek in de oren moet klinken en hun taak aanzienlijk kan verlichten.
Waarom heeft dan nog niemand geopperd om deze spaarpot aan te spreken en zo de hachelijke begrotingstaak voor 2012 te vergemakkelijken? Nood breekt immers wet. Wanneer in het verleden met veel trompetgeschal buffers werden aangelegd voor moeilijke tijden, zal niemand er moeite mee hebben dat we in turbulente tijden dit spaarvarken openbreken.
Maar zo eenvoudig is dit niet. Het Zilverfonds blijkt niet het voorgespiegelde spaarpotje voor de oude dag te zijn, maar een lege doos.
Vervolg