Volgens de wet van 19 maart 1991 mogen (kandidaat- ) personeelsafgevaardigden slechts worden ontslagen om een dringende reden die vooraf door het arbeidsgerecht aangenomen werd, of om economische of technische redenen die vooraf door het bevoegd paritair orgaan werden erkend. De ontslagbescherming geldt echter niet voor personeelsafgevaardigden die de normale pensioenleeftijd hebben bereikt. Dat is het gevolg van artikel 2 § 2, derde lid, van de wet. Het artikel bepaalt dat er geen bescherming meer wordt toegekend aan de (kandidaat-)personeelsafgevaardigden die de leeftijd van vijfenzestig jaar bereiken, behoudens wanneer de onderneming de gewoonte heeft de categorie van werknemers waartoe zij behoren in dienst te houden.
Een bediende werd bij de sociale verkiezingen van 2008 verkozen tot personeelsafgevaardigde in de ondernemingsraad en in het comité voor preventie en bescherming op het werk. Op 1 september 2008 werd hij ontslagen, met een opzeggingsvergoeding van zes maanden loon, omdat hij de leeftijd van 65 jaar had bereikt. De bediende vorderde, nadat zijn re-integratie werd geweigerd, een beschermingsvergoeding. Omdat hij de toepassing van artikel 2 § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 1991 betwistte, stelde de arbeidsrechtbank in Antwerpen een prejudiciële vraag over de verenigbaarheid van het artikel met artikel 10 en 11 Grondwet, al dan niet in samenhang met de richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.
Vervolg