Sinds 1 januari is er de databank aanvullende pensioenen. Die moet werknemers een duidelijk overzicht bieden van hun pensioenopbouw, en hen zo responsabiliseren. Maar het valt te twijfelen of ze daartoe uitgerust is.
In België heerst al jaren een wanverhouding tussen de eerste pensioenpijler, het wettelijk pensioen, en de tweede pijler, de zogenaamde bedrijfspensioenplannen. De eerste staat nog altijd in voor 85 procent van de pensioenuitkeringen, de tweede is slechts goed voor 15 procent. In Nederland bijvoorbeeld maakt de tweede pijler ruim 40 procent van de pensioenen uit.
Sinds duidelijk werd dat de druk van de pensioenen - in casu van de eerste pijler - op de Belgische staatskas gevaarlijk hoog wordt, zagen meerdere initiatieven het licht. De Wet op Aanvullende Pensioenen van 2004 (WAP) verplichtte werkgevers de groepsverzekering uit te breiden naar een grotere groep van werknemers - en niet alleen, zoals vaak, de kaderleden - en een minimumrendement te garanderen op de pensioenreserves van hun werknemers. Een maatregel die wellicht veel werknemers van een financiële kater heeft gered tijdens de recente crisis.
Sinds 1 januari is ook de databank aanvullende pensioenen actief geworden. Verzekeraars en pensioenfondsen moeten daarin alle contracten in de tweede pijler melden. Ze krijgen daarvoor tijd tot het einde van het jaar. Dat biedt werknemers een enorme bron aan informatie: één databank centraliseert voortaan de contracten waarmee ze tijdens hun carrière van pensioenopbouw hebben genoten.
Niki Serruys begeleidt als projectmanager bij Projective verzekeraars bij transitieprojecten (o.m. KBC, Delta Lloyd Life en AG Insurance). Hij vreest vanuit eerdere ervaringen dat een initiatief als de centrale pensioendatabank de verwachtingen niet zal inlossen. Hij pleit voor bijkomende initiatieven om werknemers beter bij hun pensioenopbouw te betrekken.
Volledig artikel in De Tijd van 25 februari 2011