De Belgische levensverzekeraars kreunen onder de aanhoudend lage rente, waardoor de zenuwachtigheid in de financiële wereld toeneemt. Vooral in de groepsverzekeringen, die voor 75 procent afgesloten worden via de werkgevers, dringen maatregelen zich op. Voorzitter Philippe Colle van Assuralia stuurt dan ook aan op een verlaging van de wettelijk opgelegde rendementen (3,25 procent voor de bijdragen van werknemers en 3,75% voor bijdragen van werkgevers).
‘Het probleem doet zich vooral voor bij groepsverzekeringen. Verzekeraars en pensioenfondsen hebben langetermijncontracten uitstaan waarin ze hun klanten rendementen garanderen van 3,75% en veel meer. Omdat die contracten lopen over 30 tot 40 jaar, moeten die geregeld geherfinancierd worden. Maar een Belgische tienjarige overheidsobligatie levert nu nog nauwelijks 3 procent rente op. Naarmate de lage rente aanhoudt, zal het dan ook voor ons almaar moeilijker en zelfs gevaarlijk worden de door de wet opgelegde rendementen te blijven garanderen.’
Bovendien moet u de hoge, historische rendementen nu al ophoesten voor elke werknemer die vervroegd uitstapt.
‘Dat klopt, ja.’
Hoelang kan u dit nog volhouden?
‘Dat weet ik niet. Dat zal de markt bepalen. Acuut gevaar is er nog niet, maar we kunnen ons niet veroorloven om onhaalbare rendementen te garanderen. Anders komt onze solvabiliteit in gevaar. We willen het probleem dan ook zo snel mogelijk aankaarten bij de toezichthouder CBFA en de toekomstige minister van Pensioenen. Al blijft het daarvoor natuurlijk wachten op een regering.’
Wat als de toekomstige regering de verplichte rendementen niet wil verlagen?
‘Er is natuurlijk nog een ander alternatief. De groepsverzekeraars kunnen de waarborgen op eigen initiatief verminderen in functie van de marktrente en bijvoorbeeld maar 2,75 procent meer garanderen. Het verschil met de wettelijke rentevoeten opgelegd door de wet op aanvullende pensioenen komt dan op de schouders van de werkgever, zoals de wet bepaalt.’
In dat scenario wordt het risico dus simpelweg doorgeschoven naar de werkgevers.
‘Dat is juist, ja. Maar vanuit sociaal oogpunt lijkt ons dat niet verantwoord. Want worden de rechten van de werknemers hiermee gediend? Ik denk het niet. De bedrijven zijn immers geen professionele langetermijnbeleggers.’
Vindt u dat u veel gehoor krijgt bij de politiek?
‘Veel te weinig. Politici en toezichthouders maken vaak de fout om bankiers en verzekeraars over een en dezelfde kam te scheren. Maar een verzekeraar is geen bankier. Wij hebben een compleet ander zakenmodel, waardoor de risico’s en noden fundamenteel verschillen. Gewoon zeggen... et pour les assureurs la même chose... is een gemakkelijkheidsoplossing.’
Kunt u daar een voorbeeld van geven?
‘De verplichte bijdrage aan het depositogarantiefonds, die vorig jaar gewoonweg werd uitgebreid van de banken naar de levensverzekeraars. Dat kost de sector 150 miljoen per jaar. En wat brengt dat voor de verzekerden op? Niets.’ ‘Dit is een pure begrotingsmaatregel. Wij waren als verzekeraar immers al wettelijk verplicht om al onze financiële verplichtingen volledig af te dekken.’
Dus u vindt die bijdrage eigenlijk nutteloos?
‘Ze is misschien wel goed bedoeld, maar ze schiet haar doel voorbij. Al sinds de jaren 70 is er geen verzekeraar meer failliet gegaan in België.’
En als het toch gebeurt?
‘De grootste vijf verzekeraars vertegenwoordigen 65 procent van alle marktaandeel in België. Als een van hen failliet gaat, wie zal dat betalen? Het depositogarantiefonds toch niet, daarvoor zijn de middelen
in dat fonds veel te klein.’ Bovendien dreigt de klant alweer de dupe te worden. ‘Dat zal ik niet ontkennen. Dit zal de premies zeker duurder maken. Een jaarlijkse bijdrage van 0,15 procent van de totale reserves is niet niks. De meeste levensverzekeraars zullen dat gewoon doorrekenen aan de klanten, vrees ik.’