Eind vorig jaar waren er ruim 119.000 bruggepensioneerden, een stijging met zowat 3.500 tegenover een jaar eerder. Dat geeft opnieuw voedsel aan het debat over het vroeger beëindigen van de loopbaan. Het brugpensioen was hét grote knelpunt bij de onderhandelingen over het Generatiepact onder de regering Verhofstadt II. Bedoeling was (en is) om werknemers langer aan de slag te houden, als antwoord op de toenemende vergrijzing en de kosten voor de sociale zekerheid die daarmee gepaard gaan. Sinds 2008 is de norm voor brugpensioen (opnieuw) op 60 jaar gebracht. Maar er bestaan nog een aantal afwijkende regelingen die brugpensioen op jongere leeftijd mogelijk maken.
Brugpensioen is geen pensioen
Het brugpensioen is niet hetzelfde als het wettelijk pensioen of het vervroegd pensioen. Het is een vorm van volledige werkloosheid met een aanvullende vergoeding. Het bestaat alleen in de privésector. Brugpensioen is in wezen geen recht dat de oudere werknemer kan opeisen. Het komt er pas na ontslag: de oudere werknemer moet door zijn werkgever worden ontslagen om van brugpensioen te kunnen genieten.
Wie na ontslag met brugpensioen gaat, krijgt een werkloosheidsuitkering ten bedrage van 60 procent van het loon. Daar bovenop komt een aanvullende vergoeding door de werkgever of een sociaal fonds (sectoraal Fonds voor Bestaanszekerheid). Die aanvullende vergoeding is doorgaans goed voor de helft van het verschil tussen de werkloosheidsuitkering en het nettoloon.
De schokgolf van de oliecrisis
Het brugpensioen ontstond in de jaren ’70 van de vorige eeuw bij de schokgolf van de oliecrisis. Ondernemingen die hun personeelsbestand wilden aanpassen, kregen de kans om oudere – duurdere – werknemers op een sociaal aanvaardbare manier te ontslaan. Dat voorkwam geschillen die dikwijls volgen op een naakt ontslag. Tegelijk zou het arbeidsplaatsen scheppen voor jongeren: de werkgever moest onder bepaalde voorwaarden voor vervanging van de bruggepensioneerden door jonge werknemers zorgen.
Gaandeweg kreeg het systeem van vervroegde uittreding een wijdverspreid karakter, terwijl de vervangende indienstneming op de achtergrond raakte. Het zou te lang duren om de hele evolutie te beschrijven, maar aan de vooravond van het Generatiepact (in 2005) was de gangbare praktijk: brugpensioen op 58 mits een loopbaan van 25 jaar. Bij herstructureringen kon de leeftijd lager liggen: mits toestemming van de overheid en naargelang het aantal afvloeiingen spreken we over 55, 52 of 50 jaar. Een sociaal opvangnet met andere woorden voor werknemers van bedrijven in moeilijkheden of bij faillissement.
Het Generatiepact
Het Generatiepact wou het gebruik van het brugpensioen fors terugdringen. De piek van het stelsel lag begin van de jaren ’90, toen er bijna 140.000 bruggepensioneerden waren. Een strengere reglementering onder de regeringen-Dehaene en een betere economische situatie zorgden voor een geleidelijke afname. Rond 2000 waren er nog zowat 114.000 bruggepensioneerden, rond 2005 nog een goede 109.000. Het Generatiepact zorgde voor een nieuwe verstrenging van de regels, en de vereiste loopbaanlengte (van 30 jaar bij de mannen en 26 bij de vrouwen) zou gaandeweg verder opgetrokken worden. Er werden twee evaluatiemomenten voorzien: in 2011 en in 2013. Er zou dan worden nagegaan of de werkgelegenheid onder de 55-plussers voldoende is toegenomen in vergelijking met de andere Europese lidstaten. Met mogelijk nieuwe maatregelen als consequentie.
Zware beroepen
Stug vakbondsverzet leidde ertoe dat het Generatiepact inzake brugpensioenen nog wat werd afgezwakt, onder meer voor zware beroepen (ploegendiensten, nachtarbeid, lange shiften). Dat was niet naar de zin van de werkgevers, en het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) stelde vorig jaar al duidelijk tijdens een seminarie dat de “cultuur” van vervroegd stoppen met werken via brugpensioen helemaal niet gestopt is. In 2008 waren er opnieuw 115.347 bruggepensioneerden, en dat aantal is dus nog verder opgelopen tot zowat 119.000 eind vorig jaar.
Daarbij moet opgemerkt worden dat er op dit ogenblik eigenlijk drie soorten bruggepensioneerden zijn: zij die voorgoed zijn vrijgesteld van de verplichting om een nieuwe baan te zoeken en dus in brugpensioen zijn tot hun eigenlijke pensionering (de overgrote meerderheid), de halftijds bruggepensioneerden (zowat 600 die dus nog deeltijds aan de slag zijn), en een nieuwe groep van bruggepensioneerden die na een herstructurering beschikbaar moeten blijven voor de arbeidsmarkt (iets meer dan 2.000).
Waarom het aantal weer oploopt
Hoe komt het dat het aantal bruggepensioneerden weer oploopt? Mogelijk omdat er nog zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van het systeem vooraleer de geleidelijke toename van de loopbaanlengte bepaalde deuren sluit. Zeker omdat in deze crisisperiode het brugpensioen een belangrijk vangnet blijft. Het aantal herstructureringen is toegenomen, en zal de komende maanden nog verder toenemen. Dus wellicht ook het aantal bruggepensioneerden die in het stelsel “geparkeerd” worden in de hoop op betere tijden. (Intussen vangen de mogelijkheden voor tijdelijke werkloosheid bij arbeiders en bedienden heel wat andere werknemers op.)
De vakbonden van hun kant wijzen erop dat de toename van het aantal bruggepensioneerden al bij al niet explosief is, en dat het niet opgaat nu scherpe maatregelen te treffen. Ze waren trouwens ook voor de economische crisis toesloeg, absoluut niet gewonnen om te praten over een Generatiepact bis. Bovendien stellen ze dat het officiële tijdstip voor evaluatie (2011/2013) nog niet is aangebroken. Daar tegenover staat de mening van experts van het departement Arbeid dat de balans inderdaad onvoldoende is. Wat de werkgevers denken (VBO, UNIZO …) hebben we al aangegeven. We mogen in de toekomst dus opnieuw scherpe discussies over het brugpensioen en andere vormen van vervroegde uittreding verwachten. Al is dat op dit ogenblik zeker niet de prioriteit van de regering.
Bruno Huygebaert
(Bruno Huygebaert is sociaal-economisch redacteur bij de vrt nieuwsdienst)