Het gisteren voorgestelde verslag is het zevende dat de Studiecommissie voor de Vergrijzing opstelde. De jongste jaren had ze stelselmatig haar ramingen over de kostprijs van de vergrijzing moeten opdrijven. Er bestond stille hoop dat voorzitter Guy Quaden en ondervoorzitter Jan Verschooten deze keer met beter nieuws zouden kunnen uitpakken. De commissie kon immers beschikken over nieuwe bevolkingsvooruitzichten die een iets rooskleuriger beeld schetsen. Door een licht hoger geboortecijfer en meer immigratie zou de Belgische bevolking gemiddeld iets jonger blijven dan tot nu toe door demografen voorspeld werd.
Maar veel goed nieuws hadden Quaden en Verschooten niet te melden. Op korte termijn blijkt het kostenplaatje zelfs fors op te lopen. Aanvankelijk was de commissie ervan uitgegaan dat de budgettaire impact de eerste jaren miniem tot onbestaande zou zijn. Dat idee moest al enkele keren bijgesteld worden en deze keer kwam er ineens een smak bij. De extra uitgaven in de sociale zekerheid zullen in 2013 al oplopen tot 1,5 procent van het bbp. Vorig jaar was nog sprake van 0,8 procent.
Die bijna-verdubbeling heeft een pak oorzaken. Door de tragere groei en de hogere inflatie nemen de sociale uitgaven automatisch een groter deel van de bbp-koek voor hun rekening. De toename van het aantal ambtenaren doet de pensioenen stijgen. In de gezondheidszorg wordt een inhaaloperatie verwacht. En ook de werkloosheid en de kinderbijslagen zullen iets meer kosten dan verwacht.
Dat betekent natuurlijk ook dat de budgettaire marges van de regering Leterme I en haar opvolger nog iets krapper zullen zijn dan verwacht.
Lange termijn
Op middellange en lange termijn beweegt er nauwelijks iets. Tussen 2007 en 2030 zullen de sociale zekerheidsuitgaven van 22,6 tot 26,9 procent van het bbp stijgen. De voorspelde toename met 4,3 bbp-procent is exact even groot als het cijfer uit het rapport van een jaar geleden. Tussen 2007 en 2050 ziet de commissie de sociale uitgaven met 6,3 bbp-procent toenemen. Dat is 0,1 procentpunt meer dan een jaar geleden voorspeld.
De bevolkingsprojecties worden gecounterd door minder positieve elementen zoals de tragere stijging van de werkgelegenheidsgraad en het grotere aandeel van (dure) gepensioneerde ambtenaren.
Quaden besloot dat 'er geen sprake is van een fundamentele impact van de nieuwe bevolkingsvooruitzichten'. Volgens hem is dat logisch. 'De omvangrijke babyboomgeneratie die vanaf 2010 de zogenaamde opaboomgeneratie wordt, is een gegegeven waaraan weinig veranderd kan worden.'
Het verslag bevat ook een hoofdstuk waarin bekeken wordt in welke mate de Belgische pensioenen tegen de armoede beschermen. Heel bemoedigend zijn de resultaten niet. Het armoederisico voor gespensioneerden ligt in België hoger dan in de rest van de Europese Unie. Het is de jongste jaren ook toegenomen. Voor de hele Belgische bevolking bedraagt het armoederisico 14,7 procent. Voor 65-plussers loopt het op tot 20,8, voor 75-plussers tot 26,9. De cijfers houden wel geen rekening met de vermogens. Omdat die bijna altijd als kapitaal uitbetaald worden, zitten daarin in ons land ook de opbrengsten van de tweede en derde pensioenpijler.
De wet van 5 september 2001 die ‘een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en de oprichting van een Zilverfonds’ vooropstelt, voorziet in de oprichting van de Studiecommissie voor de Vergrijzing binnen de Hoge Raad van Financiën.
De Studiecommissie stelt jaarlijks een rapport op dat een raming bevat van de financiële gevolgen op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de verschillende stelsels van sociale zekerheid voor werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen, die verbonden zijn aan de demografische evolutie. De Studiecommissie kan, op eigen initiatief of op verzoek van de regering, onderzoek verrichten naar specifieke aangelegenheden in verband met de vergrijzing (armoede, pensioenen van de tweede pijler,...). Het FPB vervult er de rol van secretariaat en in die hoedanigheid is het verantwoordelijk voor de gemaakte simulaties en vervult het een wezenlijke rol in de voorbereiding van het jaarlijks rapport.
Het jaarlijks advies van de afdeling ‘Financieringsbehoeften van de overheid’ van de Hoge Raad van Financiën verstrekt aanbevelingen met betrekking tot het begrotingsbeleid van de gezamenlijke overheid en steunt daarbij op het verslag van de Studiecommissie.
Op basis van die werkzaamheden stelt de federale regering een Zilvernota op, waarin ze haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet: een raming van de extra-uitgaven, de maatregelen om het hoofd te bieden aan de vergrijzing, een overzicht van de rekeningen van het Zilverfonds, de evolutie van de reserves van de aanvullende pensioenen en van de armoedegraad bij bejaarden.
Het verslag