Vorige week presenteerde de commissie-Bakker haar advies over de verhoging van de arbeidsparticipatie, Naar een toekomst die werkt. Vorige week schreef ik over de voorstellen om het ontslagrecht te verbeteren en werknemers en werkgevers aan te sporen meer te investeren in menselijke kapitaal.
Maar Bakker, de TNT-topman, heeft zich hier met zijn kompanen bepaald niet toe beperkt –- het advies strekt zich zelfs uit naar de toekomstige ordening van de huizenmarkt.
Een van de andere aardige voorstellen is het stapsgewijs verhogen van de pensioenleeftijd. Nu geldt 65 jaar als harde grens, maar Bakker stelt voor hier in de periode 2016-2051 jaarlijks een maand bovenop te doen, zodat in de tweede helft van deze eeuw 68 jaar de spilleeftijd is geworden. Dit voorstel is eenduidig; voor elke burger makkelijk te begrijpen (wat van veel fiscale hoogvliegerij niet gezegd kan worden); heerlijk geleidelijk in z’n invoering (waardoor schoksgewijze verandering voorkomen wordt); en, omdat we niet alleen steeds ouder worden maar ook nog in een steeds betere gezondheid, is het bovendien redelijk.
Juist daarom is het interessant wat het Centraal Planbureau (CPB) hierover op te merken heeft. Dat schreef voor Bakker de notitie Effecten van participatiebeleid, waarin wordt ingegaan op de effecten van zo’n stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd.
Het belangrijkste is volgens het CPB het sociaal-culturele effect: de ‘norm’ voor pensionering verschuift. De financiële prikkels die van ophoging van de pensioenleeftijd uitgaan, hebben volgens de rekenmeesters niet veel gevolgen; de maatregel moet het hebben van zijn normstelling.
Over de omvang van de effecten is eigenlijk nog weinig met grote stelligheid te zeggen. In een paar landen is men met het opschuiven van de pensioenleeftijd begonnen, of is de maatregel aangekondigd, maar veel data zijn nog niet beschikbaar. Het CPB rekent daarom drie scenario’s uit, waarvan het middelste aansluit bij de ervaringen in de VS. Daar is het effect op het arbeidsmarktgedrag 50 procent, dat wil zeggen: voor elke twee maanden dat de pensioenleeftijd wordt opgeschoven, stijgt de feitelijke uittreedleeftijd met één maand.
In de alternatieve scenario’s rekent het CPB met 25 procent respectievelijk 75 procent. Zo krijgen we wat gevoel voor de orde van grootte van de gevolgen.
Door de uittreedleeftijd te verhogen, treden (vooral) vier effecten op.
Ten eerste: er vinden besparingen plaats op de AOW-uitkeringen. Ten tweede: de uitgaven aan andere uitkeringen (WW, arbeidsongeschiktheid, Bijstand) worden hoger, doordat deze langer doorlopen. Ten derde: de collectieve (en fiscaal gesubsidieerde) pensioenbesparingen worden kleiner, terwijl de particuliere besparingen ten behoeve van pensioen juist zullen toenemen. Immers: wie vroeger met pensioen wil dan de ‘nieuwe norm’, zal daarvoor zelf financiële voorzieningen moeten treffen. Ten vierde: de werkgelegenheid neemt toe.
De resultaten van deze som vallen niet tegen. In het middelste scenario verruimt het arbeidsaanbod fors, neemt de werkgelegenheid toe met 1,6 procent (uitgaande van grofweg 7 miljoen werkenden zijn dat dus ruim 110 duizend banen) en verbetert de houdbaarheid van de overheidsfinanciën met een klein procent. In de 25- en 75-procents-scenario’s zijn vooral de effecten op het arbeidsaanbod en de werkgelegenheid respectievelijk groter. Het effect op de houdbaarheid is daarentegen tamelijk stabiel: grofweg een procent van het nationaal inkomen.
Is dat veel? Ja, dat is best veel. Met deze ene maatregel verbeteren de openbare financiën sterker dan met het complete beleid van het huidige kabinet als dat in 2011 is uitgeregeerd.
Is er iets tegen? Het enige tegenargument dat ik kan verzinnen, gaat over de verdeling van arbeidsjaren over verschillende groepen. Lageropgeleiden komen eerder van school en beginnen vroeger met werken dan hogeropgeleiden. Ze doen ook vaker fysiek zwaar werk en hebben een kortere levensverwachting. Dit zou kunnen pleiten voor differentiatie van de norm voor de pensioneringsleeftijd. De vraag is of dat ook praktisch uitvoerbaar is.
Maar het is geen valide argument tegen verhoging van de pensioenleeftijd. Immers: als er sprake is van een onrechtvaardige verdeling van pensioenjaren, dan geldt die nu ook: 65 of 68 jaar – één norm is één norm. Wel zou de stapsgewijze verhoging aangegrepen kunnen worden om, als dat uitvoerbaar blijkt, differentiatie aan te brengen.
Het kabinet heeft gisteren een eerste reactie gegeven op het rapport van Bakker cum suis. Ik hoop maar dat het een verstandige was. Oordeel zelf, elders in de krant, want ik ben een paar weken met vakantie.